Hof van Cassatie bevestigt in arrest dd 25/06/2021 dat de belastingplichtige die zich op een schending van het gelijkheidsbeginsel wil beroepen moet aantonen dat deze in concreto vergelijkbaar is.
In het Cassatie-arrest van 2015 kwam deze problematiek voor het eerst ter sprake. In dit arrest stelde het Hof dat het niet volstond dat er sprake was van een niet-verantwoorde tariefdifferentiatie om het belastingreglement in zijn geheel buiten beschouwing te laten. Het Hof preciseerde toen dat een belastingplichtige zich enkel op een schending van het gelijkheidsbeginsel kan beroepen wanneer deze “in concreto” aantoont gediscrimineerd te zijn omdat deze voldoende vergelijkbaar is met de categorie die van een tariefdifferentiatie kan genieten. In dit arrest ging het om een verlaagd tarief voor agrarische bedrijven, waar een telecomoperator niet van kon genieten.
De vraag kan worden gesteld of een onverantwoorde tariefdifferentiatie niet steeds aanleiding geeft tot een schending van het gelijkheidsbeginsel, waar belastingplichtigen die niet voor dit verlaagde tarief in aanmerking komen zich op kunnen beroepen. Wellicht kunnen belastingplichtigen aanvoeren dat zij- bij gebrek aan enige verantwoording voor een differentiatie/vrijstellingsbepaling- voldoende vergelijkbaar zijn met de begunstigde categorie.
Deze problematiek werd verder uitgewerkt door de rechtspraak van het hof van beroep van Antwerpen. In enkele arresten werd gesteld dat een telecomoperator zich niet op een schending van het gelijkheidsbeginsel kan beroepen wanneer een belastingreglement op masten en pylonen in een vrijstelling voorziet voor masten van openbare besturen, aangezien de telecomoperator geen openbaar bestuur is. Ook met betrekking tot een leegstandsheffing die in een vrijstelling voorzag voor gemeenten, sociale woonorganisaties en OCMW’s kwam het hof tot deze conclusie en stelde dat de belastingplichtige zich niet “in concreto” op een schending van het gelijkheidsbeginsel kon beroepen aangezien deze geen gemeente, sociale woonorganisatie of OCMW is.
In het recente Cassatie-arrest van 25 juni 2021 (nr. F.20.0024.N) ging het over een belastingreglement op masten en pylonen dat in een vrijstelling voorzag voor masten en pylonen van openbare hulpverlenings-en veiligheidsdiensten. Het hof van beroep van Gent kwam tot de conclusie dat deze vrijstelling het gelijkheidsbeginsel schendt aangezien de verantwoording voor deze vrijstelling, namelijk dat deze categorie geen commercieel doel nastreeft, slechts a posteriori werd aangevoerd. Bovendien meende het hof dat dergelijke verantwoording het onderscheid niet kon verantwoorden. Het Hof van Cassatie vindt dat het hof van beroep ten onrechte niet heeft nagegaan of de telecomoperator zich in een voldoende vergelijkbare situatie bevindt als de categorie van belastingplichtigen die kunnen genieten van de vrijstelling.
Uit dit arrest kunnen we concluderen dat het Hof van oordeel is dat de vergelijkbaarheidstoets niet moet gebeuren in functie van de verantwoording zoals deze blijkt uit de aanhef van het reglement of het administratieve dossier, maar dat zelfs bij het ontbreken van enige verantwoording de rechter verplicht is om na te gaan of de belastingplichtige die zich op een schending van het gelijkheidsbeginsel beroept wel vergelijkbaar is met de vrijgestelde categorie. In casu bevestigde het Hof bovendien dat de in concreto toets niet enkel moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een tariefdifferentiatie doch ook wanneer het reglement in een vrijstelling voorziet.
Hoe dan ook lijken we uit dit arrest te kunnen vaststellen dat het Hof impliciet heeft gesteld dat een vrijstellingsbepaling voor masten en pylonen van openbare hulpverlenings- en veiligheidsdiensten geen essentiële bepaling is. Het zou met andere woorden niet gaan om een bepaling die een onsplitsbaar geheel zou uitmaken met de overige bepalingen van het belastingreglement. In dergelijk geval zou een discriminerende vrijstellingsbepaling het reglement volgens het Hof van Cassatie immers in zijn geheel aantasten, waardoor de in concreto toetsing- die het Hof in casu voorschrijft- niet aan de orde zou zijn.