Uit een aantal recente rechterlijke uitspraken blijkt dat de regularisatie van iemands fiscale toestand soms op een nachtmerrie kan uitdraaien. Zo kan het gebeuren dat na het indienen van een fiscale regularisatie discussies ontstaan met het Contactpunt regularisatie (CPR) over de omvang van de te regulariseren kapitalen. Het CPR heeft – en dat is niet geweten – zodoende vrij ruime bevoegdheden, want het kan de regularisatieaanvraag opnieuw in detail onderzoeken, wat soms aanleiding kan geven tot tot de betaling van een verhoogde regularisatieheffing.
1. De strop wordt strakker voor houders van zwart kapitaal
De strop wordt strakker voor houders van zwart kapitaal.
Als zij hun vermogen op buitenlandse rekeningen staan hebben, lopen zij het risico op heterdaad betrapt te worden als gevolg van de intensievere automatische uitwisseling van informatie over financiële rekeningen in de internationale fiscale scène.
Hun vooruitzichten zijn niet beter als hun tegoeden op rekeningen bij Belgische banken staan. Het “Belgische” bankgeheim bestaat weliswaar nog steeds, maar het lijkt tot een minimum te zijn gereduceerd. In dit verband zij opgemerkt dat de fiscus onder bepaalde voorwaarden toegang heeft tot de saldi van Belgische bankrekeningen die zijn opgenomen in het Centraal Aanspreekpunt (CAP) van de Nationale Bank van België (NBB).
Bovendien worden de Belgische banken steeds voorzichtiger: zij dreigen rekeningen te sluiten waarvan de houder geen nauwkeurige informatie verstrekt over de fiscale conformiteit van de tegoeden of een attest van regularisatie. Als de bankier de twijfels over de legale herkomst van de fondsen niet kan wegnemen, aarzelt hij niet om het vermoeden aan de CFI te melden, met het risico op strafrechtelijke vervolging door het parket.
Deze situatie doet zich met name voor wanneer kapitaal naar Belgische rekeningen werd gerepatrieerd ten gevolge van een zogenaamde “gedeeltelijke” regularisatie (die enkel betrekking heeft op de niet-fiscaal verjaarde inkomsten uit roerende goederen, met uitsluiting van het onderliggende fiscaal verjaarde kapitaal), in toepassing van de vroegere eenmalige bevrijdende aangiften (1 of 2). Om het risico op strafrechtelijke vervolging wegens witwassen te vermijden, hebben velen – onder druk van hun bankiers – een “aanvullende” fiscale regularisatie doorgevoerd, waarin het fiscaal verjaard kapitaal waarvan niet kan worden aangetoond dat zij “aan belasting onderworpen” zijn geweest, werd opgenomen. Hoewel een dergelijke regularisatie potentieel duur is (40% heffing op verjaarde kapitalen), is het ook de prijs van de gemoedrust, omdat ze zowel fiscale en strafrechtelijke immuniteit verleent.
2. Wanneer het CPR de regularisatieheffing verhoogt met steun van de rechters…
Alvorens een regularisatieaanvraag in te dienen, is het sterk aan te raden om bewijzen te verzamelen ter staving van het bedrag van het fiscaal verjaard kapitaal (onderworpen aan de regularisatieheffing van 40%), en het dossier vooraf (op anonieme basis) voor te leggen aan het CPR om zijn akkoord te bekomen. Als het CPR niet wordt geraadpleegd, kan de regularisatieaanvraag verkeerd aflopen. Het CPR is namelijk geen registratiekamer, d.w.z. een orgaan met geen andere werkelijke bevoegdheden dan het te regulariseren bedrag dat hem wordt voorgelegd, te aanvaarden. Hoewel het in beginsel aan de “berouwhebbende” is om het te regulariseren bedrag vast te stellen, heeft de rechtbank van eerste aanleg van Brussel onlangs herhaaldelijk bevestigd dat het CPR de aanvraag om regularisatie niet blindelings mag aanvaarden. Het staat het CPR in beginsel vrij om op basis van de bij de aanvraag gevoegde stukken na te gaan of de regularisatieheffing niet moet worden verhoogd.
Dit kan tot onaangename verrassingen leiden, zoals de zaak die aanleiding gaf tot het arrest van de rechtbank van eerste aanleg van Brussel van 19 maart 2021 duidelijk aangaf. In deze zaak was de eiser van oordeel dat het startkapitaal op een in 1993 geopende buitenlandse rekening, dat deels bestond uit handgiften van een tante en deels uit bedragen (herbelegd in een effectenportefeuille) uit beroepsinkomsten, “zijn belastingstelsel had ondergaan”. Hij leidde daaruit af dat dit bedrag niet in aanmerking mocht worden genomen bij de berekening van het te regulariseren fiscaal verjaard kapitaal. De Brusselse magistraten zagen dat anders en bevestigden de eis van het CPR dat dit kapitaal aan de regularisatieheffing van 40% moest worden onderworpen, aangezien de eiser het bestaan van de handgiften enerzijds en het verband tussen de beroepsinkomsten en de aankopen van de effectenportefeuille anderzijds niet had aangetoond.
Ten slotte weze opgemerkt dat het nog tot 31 december 2023 mogelijk is een fiscale regularisatie in te dienen voor federale fiscale inbreuken (bijvoorbeeld voor het niet aangeven van beroepsinkomsten of inkomsten uit roerende goederen).
Advocaat-vennoot (Bloom Law)
Docent Universiteit van Luik