De Vivaldi-regering wil aan de belastingadministratie langere aanslag-en onderzoekstermijnen geven. Dit blijkt uit een nieuw voorontwerp van wet om de strijd tegen de belastingfraude op te voeren. Wanneer het wordt aangenomen zal de fiscus kunnen beschikken over een termijn van 10 jaar om de toestand van de belastingplichtige te onderzoeken en om de aanslag te vestigen, niet alleen in geval van fiscale fraude maar ook in het geval van een ingediende « complexe » belastingaangifte… Het lijdt geen twijfel dat dergelijke verlenging van de aanslagtermijnen een kleine aardbeving zal veroorzaken in het Belgische fiscale landschap.
We wijzen er op dat de fiscus vandaag bij niet-aangifte, bij laattijdige overlegging van aangifte, of wanneer de verschuldigde belasting hoger is dan de belasting vermeld in het aangifteformulier (bijvoorbeeld wanneer de aangegeven kosten niet aftrekbaar zijn als beroepskosten) beschikt over een aanslagtermijn van drie jaar.
Wanneer de belastingplichtige op 25 juni 2022 zijn aangifte indient betreffende de inkomsten van 2021 (aanslagjaar 2022), is de fiscus gerechtigd om de belasting te vestigen binnen een termijn van drie jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar, dus tot 31 december 2024. Deze termijn wordt verlengd naar 7 jaar in geval van « fraude », wat het geval is wanneer de belastingplichtige de bepalingen van het belastingwetboek schendt met een frauduleus inzicht.
Volgens het nieuwe voorontwerp van wet zal de gewone termijn van drie jaar bij niet-aangifte, bij laattijdige overlegging van aangifte, worden verlengd met één jaar (vier jaar in totaal) en zal de fraudetermijn van zeven jaar op tien jaar gebracht worden.
Wat nog opmerkelijker is, is de mogelijkheid die aan de belastingadministratie wordt geboden om « tien jaar terug te gaan » – om de belastingplichtige te controleren en indien nodig zijn fiscale toestand te wijzigen – in het geval van een indiening van een complexe belastingaangifte. Deze termijn van 10 jaar is bedoeld om de belastingadministratie de nodige tijd te geven om de ingewikkelde fiscale dossiers te onderzoeken (en te wijzigen), binnen een toegenomen complexiteit van de fiscale wetgeving, in het bijzonder op internationaal vlak. Het begrip complexe belastingaangifte wordt zeer ruim omschreven. We kunnen alvast aangeven dat een aangifte complex kan zijn, zelfs bij ontstentenis van enige fiscale inbreuk met frauduleus inzicht. Zoals enkele volgende concrete gevallen het aantonen zouden veel belastingplichtigen (natuurlijke personen of vennootschappen) getroffen kunnen worden, vooral wanneer ze hun activiteiten ontwikkelen in het buitenland of er bezittingen hebben.
De huidige ontwerptekst voorziet dat een aangifte als « complex » zal worden beschouwd wanneer deze betrekking heeft op een Belgische vennootschap die deel uitmaakt van een multinationale groep. Met in het vizier : de 50-tal Belgische overkoepelende vennootschappen van multinationale groepen, die geconsolideerd meer dan 750 miljoen euro aan inkomsten hebben (en die een « aangifte per land » indienen). Maar dat is niet alles : de enkele honderden Belgische kleinere vennootschappen die deel uitmaken van de geconsolideerde jaarrekening van een
internationale groep kunnen eveneens geviseerd worden, voornamelijk wanneer ze meer dan 50 miljoen euro aan bedrijfsinkomsten en financiële inkomsten hebben of meer dan 100 voltijds equivalenten. Het louter behoren tot een internationale groep kan, zoals we vaststellen, de toepassing van de bijzondere termijn van 10 jaar activeren. Wat de fiscus zou moeten toelaten om de binnen de groep toegepaste welbekende « verrekenprijzen » grondig te gaan onderzoeken (zonder te moeten vrezen voor de verjaring).
De belastingaangiftes die melding maken van het bestaan van buitenlandse « juridische constructies » worden eveneens als « complex » gecatalogeerd. Deze toestand zal de natuurlijke personen die in hun aangifte in de personenbelasting (PB) melding maken van een buitenlandse « juridische constructie », zoals een Luxemburgse SPF (een vennootschap voor familiaal vermogensbeheer), een Luxemburgs fonds dédié, een Franse société civile patrimoniale (die een effectenrekening heeft), een laag belaste Zwitserse vennootschap, een trust in Jersey, een Amerikaanse LLC (die onroerende goederen bezit in Miami) niet gelukkig maken,…De fiscus zal inderdaad niet nalaten om de nieuwe onderzoeks- en aanslagtermijn van 10 jaar toe te passen, om in toepassing van de beroemde Kaaimantaks (onder meer) de natuurlijke persoon bij transparantie te gaan belasten ten belope van de belastbare inkomsten (die niet zouden zijn aangegeven) die door deze juridische
constructies verkregen werden. We geven hier aan dat er reeds (sedert 2019) een speciale aanslagtermijn van 10 jaar bestaat wanneer de belastingplichtige gebruik maakt van « juridische constructies » met het oog op het verbergen van de oorsprong of het bestaan van vermogensbestanddelen, maar zijn toepassingsgebied is veel beperkter.
De belastingaangiftes waarin een belastingplichtige de verrekening vraagt van een forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting (FBB) – bijvoorbeeld, op dividenden van Franse oorsprong -, of de vrijstelling van winst op grond van een belastingverdrag. Een Belgische dermatoloog die zijn activiteiten deels in Frankrijk uitoefent en die op grond van het Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag in België de vrijstelling vraagt van zijn opbrengsten van Franse oorsprong kunnen er ook onder vallen. Dankzij de termijn van 10 jaar zal de controleur alle tijd hebben om na te gaan of wel degelijk voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden van de conventionele vrijstelling, meer bepaald de bewijzen van de fysieke aanwezigheid van de belastingplichtige in Frankrijk tijdens de uitoefening van zijn activiteit.
Een aangifte zal eveneens geacht worden complex te zijn wanneer een Belgische vennootschap een vrijstelling vraagt van de roerende voorheffing in toepassing van een richtlijn of een belastingverdrag. Zo zou de fiscus gebruik kunnen maken van de termijn van 10 jaar wanneer een vennootschap dividenden stort aan haar Luxemburgse moedervennootschap en daarbij gebruikt maakt van de vrijstelling van de roerende voorheffing als voorzien door de moeder-dochterrichtlijn. Zo zal administratie de alle tijd hebben om te onderzoeken of de uitkering van de
dividenden niet plaatsvindt binnen een kunstmatige of « niet authentieke » constructie, om indien nodig de toepassing van de vrijstelling van de roerende voorheffing te weigeren op grond van de antimisbruikmaatregel als bedoeld in artikel 266, vierde lid van het WIB.
Denis-Emmanuel Philippe
Advocaat-vennoot (Bloom Law)