2019/04/05: Nieuwe toepassingen in de rechtspraak van de algemene anti-misbruikbepaling op kapitaalverminderingen

De rechtbanken van eerste aanleg van Brugge en Antwerpen hebben zich recentelijk gesteund op de algemene anti-misbruikbepaling (artikel 344, §1 WIB) om een kapitaalvermindering te herkwalificeren in een dividenduitkering, onderworpen aan de roerende voorheffing.

De zaken die aanleiding hebben gegeven tot deze vonnissen betreffen “interne meerwaarden”.  Een natuurlijke persoon brengt een deelneming in een werkvennootschap in in een holdingvennootschap die ze controleert en verwezenlijkt hierbij een meerwaarde. Deze ontsnapt in principe aan de personenbelasting in de mate dat de verrichting kadert binnen “het normaal beheer van het privévermogen”.

De bedoeling van de natuurlijke persoon is dat de reserves van de werkvennootschap naar hem terugkeren zonder onderworpen te zijn aan de roerende voorheffing. In eerste instantie kunnen de dividenden van de werkvennootschap belastingvrij worden uitgekeerd aan de holding. In een tweede fase laat de natuurlijke persoon de liquiditeiten die naar de holding zijn gevloeid naar hem terugkeren door middel van een kapitaalvermindering, vrijgesteld van belastingen.

Het is iets meer dan twee jaar dat zowel de wetgever, de belastingadministratie als de magistraten deze strategie ter ontwijking van roerende voorheffing zwaar counteren.

Zo heeft een wet van 25 december 2016 een specifieke bepaling ingevoerd om het bedrag van het goede fiscale kapitaal (het gestorte kapitaal) te beperken, in geval van inbreng van aandelen door een natuurlijke persoon na 1 januari 2017 (artikel 184, lid 3 van het WIB). Bijgevolg zal een gedeelte van een latere kapitaalvermindering worden beschouwd als een dividenduitkering onderworpen aan de roerende voorheffing (aan het tarief van 30%).

Er moet vastgesteld worden dat in de praktijk vele ondernemers de aandelen van hun werkvennootschap hebben ingebracht in een holding…. voor 1 januari 2017.  Alhoewel ze niet vallen onder het toepassingsgebied van voormelde bepaling, zijn ze evenwel in het vizier van de Bijzondere Belastinginspectie, die er niet voor terugdeinst om het wapen van het fiscaal misbruik te hanteren (artikel 344,§1 van het WIB).

Na analyse blijkt de administratie hoofdzakelijk “extreme” gevallen aan te vechten. De feiten die aanleiding gaven tot het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Brugge van 19 februari 2018 tonen dit overduidelijk aan. In casu werd in 1999 een holding opgericht met een maatschappelijk kapitaal van 50.000.000,00 EUR, hoofdzakelijk afkomstig van een inbreng van aandelen. Vervolgens voerde deze vennootschap in de periode 2005-2013 vijf opeenvolgende kapitaalverminderingen door, door middel van een terugbetaling van het volstort kapitaal, en deze opeenvolgende kapitaalverminderingen hadden het maatschappelijk kapitaal doen dalen tot 630.000 EUR (zijnde 1,26% van het oorspronkelijke kapitaal). Tot de laatste kapitaalvermindering voor een bedrag van 5 miljoen euro werd beslist op 27 juni 2013 terwijl de vennootschap voor deze datum dividenden had ontvangen voor een quasi gelijkaardig bedrag (met name 5.119.590 EURO).

De belastingadministratie had de algemene anti-misbruikbepaling toegepast om de laatste kapitaalvermindering van vijf miljoen euro te beschouwen als een dividenduitkering. De administratie had vervolgens op dit bedrag de roerende voorheffing ingekohierd lastens de holdingvennootschap (indertijd aan 25%, zijnde voor een bedrag van 1.250.000 euro).

De Brugse rechters bevestigen het administratieve standpunt. Het kunstmatige karakter van de constructie heeft klaarblijkelijk hun beslissing beïnvloed, meer in het bijzonder het systematische opnieuw uitkeren van het bedrag van de dividenden door de holding, die eerst ontvangen waren van de werkvennootschap, onder de vorm van kapitaalverminderingen.

Om het risico op fiscaal misbruik te vermijden kan worden aanbevolen om de economische “substantie” van de holding te versterken (centralisatie van meerdere vennootschappen onder de holding, het verschaffen van beheers-/financiële/boekhoudkundige/juridische diensten door de holding aan haar dochterondernemingen,…) en het opstellen van een patrimoniale- en successieplanning op het niveau van de holding.

We onderstrepen tenslotte dat een kapitaalvermindering na 1 januari 2018 gedeeltelijk kan worden belast als dividend krachtens de nieuwe pro-rata aanrekening die werd ingevoerd in het kader van de hervorming van de vennootschapsbelasting.

De verrichtingen van kapitaalvermindering zijn duidelijk doorspekt met valkuilen!