22/02/2019 Kosteloze terbeschikkingstelling van een woning aan de bedrijfsleider Berekeningswijze voordeel alle aard: ongrondwettelijk én vatbaar voor ambtshalve ontheffing

Het belastbaar voordeel van alle aard dat voortvloeit uit de kosteloze terbeschikkingstelling van (een gedeelte van) een woning aan een bedrijfsleider wordt berekend op basis van artikel 18, §3, punt 2 KB/WIB92. Voor de waardering van dit voordeel werd er tot het begin van dit jaar een onderscheid gemaakt naargelang de woning ter beschikking werd gesteld door een natuurlijke persoon of door een rechtspersoon (hetgeen in de regel het geval is). Wanneer de terbeschikkingstelling gebeurde door een natuurlijke persoon werd het belastbaar voordeel berekend door 100/60 te vermenigvuldigen met het geïndexeerde KI. Wanneer daarentegen het onroerend goed ter beschikking werd gesteld door een rechtspersoon werd deze waarde nog eens vermenigvuldigd met een factor 3,8 (of 1,25 indien het KI kleiner of gelijk is aan 745 EUR) (artikel 18, § 3, punt 2, lid 2 KB/WIB92, zoals van toepassing vanaf aanslagjaar 2013 e.v.). Vanaf 1 januari 2019 is deze berekeningswijze aangepast in die zin dat 100/60 van het geïndexeerde KI nu steeds wordt vermenigvuldigd met een factor 2, ongeacht de vraag of de woning ter beschikking wordt gesteld door een natuurlijke persoon of door een rechtspersoon.

Op vandaag staat het vast dat de oude berekeningswijze in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Dit werd initieel bevestigd door het Hof van Beroep van Gent en nadien ook door het Hof van Beroep van Antwerpen. Diverse andere hoven en rechtbanken hebben zich vervolgens aangesloten bij deze rechtspraak.

Ingevolge voormelde rechtspraak heeft de belastingadministratie een circulaire gepubliceerd (Circulaire 2018/C/57 van 15 mei 2018) waarin zij zich heeft neergelegd bij deze rechtspraak. De belastingadministratie aanvaardt m.a.w. dat het belastbaar voordeel kan worden geraamd op 100/60 van het geïndexeerd kadastraal inkomen van die woning, in voorkomend geval verhoogd met 2/3 wanneer het een gemeubileerde woning is, maar dus zonder vermenigvuldiging met een factor 3,8 (of 1,25 indien het KI kleiner of gelijk is aan 745 EUR).

De vraag rijst uiteraard hoe u deze rechtzettingen kunt bekomen.

Indien u nog een aangifte zou moeten indienen (bijv. voor aanslagjaar 2019, inkomstenjaar 2018), spreekt het voor zich dat u zich onmiddellijk op deze circulaire kunt beroepen en dat het belastbaar voordeel van alle aard bijgevolg kan worden berekend zonder toepassing te maken van de factor 3,8 (of 1,25 indien het KI kleiner of gelijk is aan 745 EUR). Vanaf aanslagjaar 2020 moet uiteraard toepassing worden gemaakt van de hogervermelde aangepaste berekeningswijze in die zin dat 100/60 van het geïndexeerde KI nu steeds wordt vermenigvuldigd met een factor 2, ongeacht de vraag of de woning ter beschikking wordt gesteld door een natuurlijke persoon of door een rechtspersoon.

Voor zover de aangifte reeds werd ingediend en de aanslag werd gevestigd, zult u een administratieve procedure moeten doorlopen.

Indien de aanslag minder dan 6 maanden geleden werd gevestigd, kan in principe nog een bezwaarschrift worden ingediend (de bezwaartermijn bedraagt 6 maanden te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet). Dit is op vandaag normaal gezien nog het geval voor de aanslag m.b.t. aanslagjaar 2018 (inkomstenjaar 2017). De administratie is het er alvast mee eens dat een tijdig bezwaarschrift moet worden ingewilligd.

Voor zover de bezwaartermijn reeds verstreken is, kunt u teruggrijpen naar de procedure van ambtshalve ontheffing. Hiertoe moet er sprake zijn van een overbelasting die voortvloeit uit nieuwe feiten waarvan het laattijdig overleggen of inroepen door de belastingschuldige wordt verantwoord door gewettigde redenen. Een verzoek tot ambtshalve ontheffing moet worden ingediend binnen een termijn van vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting is gevestigd. Op vandaag kan normaliter middels een dergelijk verzoek tot ambtshalve ontheffing nog een ontheffing worden gevraagd vanaf aanslagjaar 2014 (op voorwaarde dat deze aanslag werd gevestigd in 2015).

Enigszins merkwaardig is het standpunt van de administratie dat verzoeken tot ambtshalve ontheffing (en de daaruit voortgevloeide gerechtelijke procedures) moeten worden afgewezen om reden dat de hogervermelde rechtspraak van de hoven van beroep van Gent en Antwerpen niet zou kunnen worden beschouwd als een nieuw feit.  Dit standpunt is voor discussie vatbaar en maakt momenteel het voorwerp uit van diverse gerechtelijke procedures.

Nadat de Rechtbank van West-Vlaanderen, afdeling Brugge (Rb. Brugge 18.04.2018, 17/1346/A en 17/1347/A) en de Rechtbank van Antwerpen, afdeling Antwerpen (Rb. Antwerpen 13.04.2018, 17/806/A 17/4371/A) zich hebben aangesloten bij het standpunt van de belastingadministratie heeft de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent zich nu in een recent vonnis van 31 januari jl. (Rb. Gent van 31 januari 2019, 17/3178/A) uitgesproken in het voordeel van de belastingplichtige. Het komt nu in principe toe aan de hoven van beroep van Gent en Antwerpen om hierover een standpunt in te nemen en m.a.w. uitspraak te doen over de vraag of hun rechtspraak in de gegeven omstandigheden moet worden beschouwd als een nieuw feit in de zin van artikel 376 WIB92.

Ofschoon de rechtspraak zich dus nog verder zal moeten uitkristalleren, doet u er in ieder geval goed aan tijdig de nodige (administratieve) procedure(s) op te starten. Indien gewenst, kan ons kantoor u hierin uiteraard bijstaan.